blaze
- bla·ze
vervoeging van |
---|
blazen |
blaze
- aanvoegende wijs van blazen
- Het woord blaze staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Van Angelsaksisch blæse, blase
enkelvoud | meervoud |
---|---|
blaze | - |
blaze
- explosie, ontploffing
- vlammenzee, vuurzee
- felle gloed
- uitbarsting (ook fig.)
- (dierkunde) bles [1] (v.e. paard)
- (kleur) oranjerood
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to blaze |
he/she/it | blazes |
verleden tijd | blazed |
voltooid deelwoord |
blazed |
onvoltooid deelwoord |
blazing |
gebiedende wijs | blaze |
blaze
- onovergankelijk fel branden
- onovergankelijk fel gloeien/schijnen
- overgankelijk in brand steken
- overgankelijk markeren
blaze m
- (spreektaal) naam
- «C’est quoi son blaze? – Ch’ai pas.»
- Wat is zijn naam? – Weet ik niet. [1]
- «C’est quoi son blaze? – Ch’ai pas.»
- (spreektaal) neus, snufferd
- «J’aime pas son blaze, je sors pas avec lui.»
- Ik heb een hekel aan zijn neus, ik ga niet met hem uit. [1]
- «J’aime pas son blaze, je sors pas avec lui.»
- IPA: /blazɛ/
- bla·ze
blaze