• blå
  • Afkomstig van het Oudnoorse bijvoeglijke naamwoord blár
Naar frequentie 960

blå

  1. (kleur) blauw


  • blå
  • Afkomstig van het Oudnoorse bijvoeglijke naamwoord blár
Naar frequentie 1093
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud blå blåere blåest
o enkelvoud blått
meervoud blå
blåe
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
blå
blåe
blåere blåeste

blå

  1. (kleur) blauw
    «I gamlebyen av Hammamet kan man beundre de hvite og blå husene med sine vakkert dekorerte dører og vinduer og den berømte Tunisiske mosaikken.»
    In de oude stad van Hammamet kunt u de witte en blauwe huizen met hun prachtig versierde deuren en ramen en de beroemde Tunesische mozaïek bewonderen.


  • blå
  • Afkomstig van het Oudnoorse bijvoeglijke naamwoord blár
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud blå blåare blåast
o enkelvoud blått
meervoud blå
blåe
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
blå
blåe
blåare blåaste

blå

  1. (kleur) blauw


  • blå
Naar frequentie 1288
A: nominatief stellend vergrotend overtreffend
onbepaald /
sterk
g enkelvoud blå blåare blåast
o enkelvoud blått
meervoud blå (blåa)
bepaald / zwak
alle vormen blå (blåa) blåare blåaste
bep. enkelvoud bij een
mannelijke persoon of
een mannelijk dier ook:
blå (blåe)
B: genitief stellend vergrotend overtreffend
onbepaald /
sterk
g enkelvoud blås blåares blåasts
o enkelvoud blåtts
meervoud blås (blåas)
bepaald / zwak
alle vormen blås (blåas) blåares blåastes
bep. enkelvoud bij een
mannelijke persoon of
een mannelijk dier ook:
blås (blåes)

blå

  1. (kleur) blauw
    «Bilen är blå
    De auto is blauw.