bezighouden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bezighouden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bezighouden | bezig te houden | ||||||||
toekomend | zullen bezighouden bezig zullen houden |
te zullen bezighouden bezig te zullen houden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beziggehouden | te hebben beziggehouden | ||||||||
toekomend | beziggehouden zullen hebben | beziggehouden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bezighoudend | beziggehouden | ev. hou bezig/houd bezig |
mv. verouderd houdt bezig |
houde bezig (bijzin) bezighoude | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | hou bezig/houd bezig | houdt bezig | houdt bezig | houdt bezig | houdt bezig | houden bezig | houden bezig | houden bezig | |||
verleden (o.v.t.) | hield bezig | hield bezig | hield bezig | hield bezig | hield bezig | hielden bezig | hielden bezig | hielden bezig | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bezighouden | zult/zal bezighouden | zult/zal bezighouden | zult bezighouden | zal bezighouden | zullen bezighouden | zullen bezighouden | zullen bezighouden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bezighouden | zou bezighouden | zou(dt) bezighouden | zoudt bezighouden | zou bezighouden | zouden bezighouden | zouden bezighouden | zouden bezighouden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | bezighou/bezighoud | bezighoudt | bezighoudt | bezighoudt | bezighoudt | bezighouden | bezighouden | bezighouden | |||
verleden (o.v.t.) | bezighield | bezighield | bezighield | bezighield | bezighield | bezighielden | bezighielden | bezighielden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bezighouden bezig zal houden |
zult/zal bezighouden bezig zult/zal houden |
zult/zal bezighouden bezig zult/zal houden |
zult bezighouden bezig zult houden |
zal bezighouden bezig zal houden |
zullen bezighouden bezig zullen houden |
zullen bezighouden bezig zullen houden |
zullen bezighouden bezig zullen houden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bezighouden bezig zou houden |
zou bezighouden bezig zou houden |
zou(dt) bezighouden bezig zou(dt) houden |
zoudt bezighouden bezig zoudt houden |
zou bezighouden bezig zou houden |
zouden bezighouden bezig zouden houden |
zouden bezighouden bezig zouden houden |
zouden bezighouden bezig zouden houden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beziggehouden | hebt beziggehouden | hebt/heeft beziggehouden | hebt beziggehouden | heeft beziggehouden | hebben beziggehouden | hebben beziggehouden | hebben beziggehouden | |||
verleden (v.v.t.) | had beziggehouden | had beziggehouden | had beziggehouden | hadt beziggehouden | had beziggehouden | hadden beziggehouden | hadden beziggehouden | hadden beziggehouden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beziggehouden hebben | zal/zult beziggehouden hebben | zult/zal beziggehouden hebben | zult beziggehouden hebben | zal beziggehouden hebben | zullen beziggehouden hebben | zullen beziggehouden hebben | zullen beziggehouden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beziggehouden hebben | zou beziggehouden hebben | zou/zoudt beziggehouden hebben | zoudt beziggehouden hebben | zou beziggehouden hebben | zouden beziggehouden hebben | zouden beziggehouden hebben | zouden beziggehouden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beziggehouden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beziggehouden | er is beziggehouden | |||||||||
verleden | er werd beziggehouden | er was beziggehouden | |||||||||
toekomend | er zal beziggehouden worden | er zal beziggehouden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beziggehouden worden | er zou beziggehouden zijn | |||||||||
lijdende vorm beziggehouden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beziggehouden worden | beziggehouden te worden | ||||||||
toekomend | beziggehouden zullen worden | beziggehouden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beziggehouden zijn | beziggehouden te zijn | ||||||||
toekomend | beziggehouden zullen zijn | beziggehouden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beziggehouden | wordt beziggehouden | wordt beziggehouden | wordt beziggehouden | wordt beziggehouden | worden beziggehouden | worden beziggehouden | worden beziggehouden | |||
verleden (o.v.t.) | werd beziggehouden | werd beziggehouden | werd beziggehouden | werdt beziggehouden | werd beziggehouden | werden beziggehouden | werden beziggehouden | werden beziggehouden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beziggehouden worden | zult beziggehouden worden | zult beziggehouden worden | zult beziggehouden worden | zal beziggehouden worden | zullen beziggehouden worden | zullen beziggehouden worden | zullen beziggehouden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beziggehouden worden | zou beziggehouden worden | zou/zoudt beziggehouden worden | zoudt beziggehouden worden | zou beziggehouden worden | zouden beziggehouden worden | zouden beziggehouden worden | zouden beziggehouden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beziggehouden | bent beziggehouden | bent/is beziggehouden | zijt beziggehouden | is beziggehouden | zijn beziggehouden | zijn beziggehouden | zijn beziggehouden | |||
verleden (v.v.t.) | was beziggehouden | was beziggehouden | was beziggehouden | waart beziggehouden | was beziggehouden | waren beziggehouden | waren beziggehouden | waren beziggehouden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beziggehouden zijn | zult beziggehouden zijn | zult beziggehouden zijn | zult beziggehouden zijn | zal beziggehouden zijn | zullen beziggehouden zijn | zullen beziggehouden zijn | zullen beziggehouden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beziggehouden zijn | zou beziggehouden zijn | zou/zoudt beziggehouden zijn | zoudt beziggehouden zijn | zou beziggehouden zijn | zouden beziggehouden zijn | zouden beziggehouden zijn | zouden beziggehouden zijn |