• aro·ma
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘geur’ voor het eerst aangetroffen in 1869 [1]
  • Afkomstig uit het Grieks [2]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aroma aroma's
verkleinwoord - -

het aromao

  1. (voeding) (aangename) geur van spijzen, dranken, genotmiddelen enz
    • Toen ik thuis kwam rook ik direct het heerlijke aroma van het eten. 
  2. (voeding), (specerij), (kruid), (kookkunst) stof die smaak en geur aan spijzen etc. geeft
    • Op de verpakking van kant-en-klaarmaaltijden kun je lezen welke aroma's gebruikt werden. Hiervoor moet je kijken onder het kopje geur- en smaakstoffen. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]


  • Afkomstig uit het Grieks
enkelvoud meervoud
aroma aromas

aroma

  1. (voeding) aroma, geur
    «The wine has a fruity aroma
    De wijn heeft een fruitig aroma.
  • hammy aroma
een hamachtig aroma
  • heady aroma
een bedwelmend aroma
  • nutty aroma
een nootachtig aroma
  • toasty aroma
een aroma naar geroosteerde stoffen
  • to develop the aroma
het aroma ontvouwen
  • to give aroma to something
aromatiseren, geur geven aan


  • aro·ma
  • Afkomstig uit het Grieks
Naar frequentie 26224
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   aroma     aromaen     aromaer     aromaene  
genitief   aromas     aromaens     aromaers     armrommenes  

aroma, m

  1. (voeding) aroma, geur


  • aro·ma
  • Afkomstig uit het Grieks
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   aroma     aromaen     aromaar
aromaer  
  aromaane
aromaene  

aroma, m

  1. (voeding) aroma, geur


  • a·ro·ma
enkelvoud meervoud
aroma aromas

aroma m

  1. (voeding) aroma, geur


  • aro·ma

aroma o

  1. aroma; (typische, sterke, aangename) geur
  2. (voeding) aroma; stof die smaak en geur aan spijzen etc. geeft