Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • smak
Woordherkomst en -opbouw
  1. In de betekenis van ‘scheepstype’ voor het eerst aangetroffen in 1527 [1] [2]
  2. [3]
  3. idem
  4. idem
  5. [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord smak smakken
verkleinwoord smakje smakjes

Zelfstandig naamwoord

smak

  1. v/m (scheepvaart) verouderd een vaartuig zonder onderra dat zich met de kustvaart en visvangst bezig hield.[5]
    • In het ruim van een smak kon van alles en nog wat gegooid worden. 
  2. m een val eindigend in een luide plof.
    • Hij maakte een lelijke smak en brak zijn rechterbeen. 
  3. ploppend, met de mond voortgebracht geluid
  4. (informeel) klapzoen
  5. m sumak (heester of stof daarvan)
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
smakken

smak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smakken
    • Ik smak. 
  2. gebiedende wijs van smakken
    • Smak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smakken
    • Smak je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be