[2] gesmak na een overwinning
  • ge·smak
enkelvoud meervoud
naamwoord gesmak
verkleinwoord

het gesmako

  1. het voortdurend een onsmakelijk smakkend geluid maken met name tijdens het eten
    • Tijdens het gesprek geeft hij er blijk van zelf ook over een bijzonder levendige expressie te beschikken. Elke te beschrijven gelaatsuitdrukking wordt tot in de details voorgedaan, bij voorkeur met veel wenkbrauwenwerk en al dan niet brede, dierlijke grijnzen of luid gesmak. Ook de bijbehorende geluiden („OE-OE-OE”) worden op volle sterkte voortgebracht. Gelukkig zitten we in het kantoor en niet in het restaurant van de dierentuin.[3] 
    • Nu wordt er niet veel gesproken aan tafel. Eten vergt hier bovengemiddelde concentratie. Halfzijdige verlammingen bij de helft van de disgenoten maakt dat dat nodig is. Naast het gesmak hoor ik voornamelijk het geruststellende gezoem van de elektromotoren van de machine waarmee mijn buurman de bakjes leeglepelt die voor hem staan.[4] 
  1. zoenen waarbij overdreven veel geluid gemaakt wordt
    • Albert Heijn is ten onrechte in zijn schulp gekropen. Deze meiden horen niet met een etentje beloond te worden. Zulk gedrag in het openbaar zou voor iedereen, homo of hetero, bij wet verboden moeten worden. Anderen dienen niet tegen heug en meug geconfronteerd te worden met gesmak en gelik."[5] 
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]
  1. gesmak op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Telegraaf MARJOLEIN SCHIPPER 15 dec. 2017
  4. de Telegraaf 25 sep. 2015
  5. de Telegraaf 25 feb. 2014
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be