smakken
- smak·ken
- In de betekenis van ‘klappend geluid met lippen maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1624 [1]
- In de betekenis van ‘smijten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1450 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
smakken |
smakte |
gesmakt |
zwak -t | volledig |
smakken
- smijten, krachtig neergooien
- De jongens smakten hun fietsen op de grond.
- neervallen zonder dat de val gebroken wordt
- Bij de botsing smakte de voetganger tegen een paaltje.
- een klappend geluid met de mond maken bij gretig eten of zoenen
- De maaltijd was zo lekker, dat de jongens hem smakkend verorberden.
de smakken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord smak
- Het woord smakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smakken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ 1,0 1,1 "smakken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be