smikkelen
- smik·ke·len
- In de betekenis van ‘snoepen’ voor het eerst aangetroffen in 1898 [1]
- frequentatief gevormd uit smakken "hoorbaar gretig eten" met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
smikkelen |
smikkelde |
gesmikkeld |
zwak -d | volledig |
smikkelen
- inergatief met smaak en genoegen eten
- Er werd gesmikkeld en gesmuld van de overheerlijke witte chocoladevlokken.
- Het woord smikkelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smikkelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "smikkelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be