smullen
- smul·len
- Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘met welbehagen eten’ voor het eerst aangetroffen in 1501 [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
smullen |
smulde |
gesmuld |
zwak -d | volledig |
smullen [3]
- inergatief genietend eten
- Er werd gesmuld van dat heerlijke eten.
- inergatief zeer genieten van iets
- Ik heb zitten smullen van die opmerking.
de smullen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord smul
- Het woord smullen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smullen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "smullen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ smullen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be