Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • es·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘scheikundige verbinding’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1870 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ester esters
verkleinwoord estertje estertjes

Zelfstandig naamwoord

de esterm

  1. (scheikunde) een koolstofverbinding met de functionele groep -C(=O)-O-C-
    • Een ester kan gezien worden als het reactieproduct van een alcohol en een carbonzuur. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

63 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen