anlegg
- an·legg
Naar frequentie | 7996 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | anlegg | anlegget | anlegg | anlegga anleggene |
genitief | anleggs | anleggets | anleggs | anleggas anleggenes |
anlegg, o
- (biologie) aanleg, kiem, spruit
- (economie) fabriek, een industriële installatie
- (gereedschap) een voorziening waarop een vuurwapen rust, voordat je ermee schiet (op of tegen iets rusten)
- (medisch), (psychologie) aanleg, talent
- (techniek) faciliteit, voorziening, bijv. een skifaciliteit, een omroepinstallatie, een sanitaire voorziening
- (tuinbouw) beplanting, groenvoorziening, plantsoen, tuin, warande
- de twee randen van het drukvel die tegen vaste punten in de drukpers aanliggen om een gelijke plaatsing van de vellen in oplage te zekeren
- [5]: innretning zn
- [5]: klimaanlegg zn
anlegg
- nominatief onbepaald onzijdig meervoud van anleggsmiddel
- [3] skyte i anlegg
skyte med anleggschieten met een steun voor het geweer
- anlegg Store norske leksikon (in het Noors; geraadplegd 2022-03-23)
anlegg
- nominatief onbepaald onzijdig meervoud van anlegg
- an·legg
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | anlegg | anlegget | anlegg | anlegga |
anlegg, o
- (biologie) aanleg, kiem, spruit
- (economie) fabriek, een industriële installatie
- (gereedschap) een voorziening waarop een vuurwapen rust, voordat je ermee schiet
- (medisch), (psychologie) aanleg, talent
- (techniek) faciliteit, voorziening, bijv. een skifaciliteit, een omroepinstallatie, een sanitaire voorziening
- (tuinbouw) beplanting, groenvoorziening, plantsoen, tuin, warande
- [5]: innretning zn
- [5]: klimaanlegg zn
anlegg
- nominatief onbepaald onzijdig meervoud van anlegg