afvuren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afvuren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afvuren | af te vuren | ||||||||
toekomend | zullen afvuren af zullen vuren |
te zullen afvuren af te zullen vuren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgevuurd | te hebben afgevuurd | ||||||||
toekomend | afgevuurd zullen hebben | afgevuurd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afvurend | afgevuurd | ev. vuur af |
mv. verouderd vuurt af |
vure af (bijzin) afvure | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | vuur af | vuurt af | vuurt af | vuurt af | vuurt af | vuren af | vuren af | vuren af | |||
verleden (o.v.t.) | vuurde af | vuurde af | vuurde af | vuurde af | vuurde af | vuurden af | vuurden af | vuurden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afvuren | zult/zal afvuren | zult/zal afvuren | zult afvuren | zal afvuren | zullen afvuren | zullen afvuren | zullen afvuren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afvuren | zou afvuren | zou(dt) afvuren | zoudt afvuren | zou afvuren | zouden afvuren | zouden afvuren | zouden afvuren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afvuur | afvuurt | afvuurt | afvuurt | afvuurt | afvuren | afvuren | afvuren | |||
verleden (o.v.t.) | afvuurde | afvuurde | afvuurde | afvuurde | afvuurde | afvuurden | afvuurden | afvuurden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afvuren af zal vuren |
zult/zal afvuren af zult/zal vuren |
zult/zal afvuren af zult/zal vuren |
zult afvuren af zult vuren |
zal afvuren af zal vuren |
zullen afvuren af zullen vuren |
zullen afvuren af zullen vuren |
zullen afvuren af zullen vuren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afvuren af zou vuren |
zou afvuren af zou vuren |
zou(dt) afvuren af zou(dt) vuren |
zoudt afvuren af zoudt vuren |
zou afvuren af zou vuren |
zouden afvuren af zouden vuren |
zouden afvuren af zouden vuren |
zouden afvuren af zouden vuren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgevuurd | hebt afgevuurd | hebt/heeft afgevuurd | hebt afgevuurd | heeft afgevuurd | hebben afgevuurd | hebben afgevuurd | hebben afgevuurd | |||
verleden (v.v.t.) | had afgevuurd | had afgevuurd | had afgevuurd | hadt afgevuurd | had afgevuurd | hadden afgevuurd | hadden afgevuurd | hadden afgevuurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgevuurd hebben | zal/zult afgevuurd hebben | zult/zal afgevuurd hebben | zult afgevuurd hebben | zal afgevuurd hebben | zullen afgevuurd hebben | zullen afgevuurd hebben | zullen afgevuurd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgevuurd hebben | zou afgevuurd hebben | zou/zoudt afgevuurd hebben | zoudt afgevuurd hebben | zou afgevuurd hebben | zouden afgevuurd hebben | zouden afgevuurd hebben | zouden afgevuurd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgevuurd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgevuurd | er is afgevuurd | |||||||||
verleden | er werd afgevuurd | er was afgevuurd | |||||||||
toekomend | er zal afgevuurd worden | er zal afgevuurd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgevuurd worden | er zou afgevuurd zijn | |||||||||
lijdende vorm afgevuurd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgevuurd worden | afgevuurd te worden | ||||||||
toekomend | afgevuurd zullen worden | afgevuurd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgevuurd zijn | afgevuurd te zijn | ||||||||
toekomend | afgevuurd zullen zijn | afgevuurd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgevuurd | wordt afgevuurd | wordt afgevuurd | wordt afgevuurd | wordt afgevuurd | worden afgevuurd | worden afgevuurd | worden afgevuurd | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgevuurd | werd afgevuurd | werd afgevuurd | werdt afgevuurd | werd afgevuurd | werden afgevuurd | werden afgevuurd | werden afgevuurd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgevuurd worden | zult afgevuurd worden | zult afgevuurd worden | zult afgevuurd worden | zal afgevuurd worden | zullen afgevuurd worden | zullen afgevuurd worden | zullen afgevuurd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgevuurd worden | zou afgevuurd worden | zou/zoudt afgevuurd worden | zoudt afgevuurd worden | zou afgevuurd worden | zouden afgevuurd worden | zouden afgevuurd worden | zouden afgevuurd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgevuurd | bent afgevuurd | bent/is afgevuurd | zijt afgevuurd | is afgevuurd | zijn afgevuurd | zijn afgevuurd | zijn afgevuurd | |||
verleden (v.v.t.) | was afgevuurd | was afgevuurd | was afgevuurd | waart afgevuurd | was afgevuurd | waren afgevuurd | waren afgevuurd | waren afgevuurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgevuurd zijn | zult afgevuurd zijn | zult afgevuurd zijn | zult afgevuurd zijn | zal afgevuurd zijn | zullen afgevuurd zijn | zullen afgevuurd zijn | zullen afgevuurd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgevuurd zijn | zou afgevuurd zijn | zou/zoudt afgevuurd zijn | zoudt afgevuurd zijn | zou afgevuurd zijn | zouden afgevuurd zijn | zouden afgevuurd zijn | zouden afgevuurd zijn |