afvuurden
- af·vuur·den
vervoeging van |
---|
afvuren |
afvuurden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afvuren
- ...dat wij afvuurden.
- ...dat jullie afvuurden.
- ...dat zij afvuurden.
- ...dat wij afvuurden.
- ▸ Baines op de pastei aan en beantwoordde de vragen die ze op me afvuurden.[1]
- Het woord afvuurden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Victoria Holt“Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731