Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vuur·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afvuren

vuurden (…) af

  1. meervoud verleden tijd van afvuren
    • Wij vuurden af. 
    • Jullie vuurden af. 
    • Zij vuurden af. 

Gangbaarheid