afvuurde
- af·vuur·de
vervoeging van |
---|
afvuren |
afvuurde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afvuren
- ... dat ik afvuurde.
- ... dat jij afvuurde.
- ... dat hij, zij, het afvuurde.
- ... dat ik afvuurde.
- ▸ Er werd gemeld dat een van de leden van de wacht een schot afvuurde, toen Simier haar naar haar boot begeleidde.[1]
- Het woord afvuurde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Victoria Holt“In de schaduw van de troon” (1978), Saga, ISBN 9788726484885