aanhankelijk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanhankelijk (hulp, bestand)
- IPA: / anˈhɑŋkələk / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·han·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aanhangen met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aanhankelijk | aanhankelijker | aanhankelijkst |
verbogen | aanhankelijke | aanhankelijkere | aanhankelijkste |
partitief | aanhankelijks | aanhankelijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
aanhankelijk
- trouw, toegenegen
- De kat was erg aanhankelijk.
- niet zelfstandig
- Het onzekere meisje was heel aanhankelijk naar haar vriend, ze kon nog geen dag zonder hem.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord aanhankelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanhankelijk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ aanhankelijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be