Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·hecht·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gehechtheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gehechtheidv

  1. het zich zo door liefde verbonden voelen aan iets of iemand dat men er zich moeilijk van kan losmaken
     Rostov bevond zich in de voorste rijen van Koetoezovs leger, waar de tsaar het eerst heenging, en hij ervoer hetzelfde wat iedere man van dit leger ervoer: een gevoel van zelfvergetelheid, van het trotse besef van de macht en van de hartstochtelijke gehechtheid aan de man om wie de hele plechtigheid draaide.[2]
     Wijering doelt op de gehechtheid van de bewoners aan hun wijk. "Het is kenmerkend voor deze buurt. Het lijkt veel op clanvorming van families. Zonder dat je familie bent kun je er in worden opgenomen. Als je maar open en eerlijke bent."[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  3.   Weblink bron “Net postduiven, ze keren altijd terug” (15-01-2008), Tubantia