Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·hecht
Woordherkomst en -opbouw
  • vervoeging van hechten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt [1]

Werkwoord

vervoeging van: hechten…
verbogen vorm: gehechte

gehecht

  1. voltooid deelwoord van hechten
    • De Argentijn werd op het veld gehecht en speelde de wedstrijd uit. [2] 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gehecht gehechter gehechtst
verbogen gehechte gehechtere gehechtste
partitief gehechts gehechters -

Bijvoeglijk naamwoord

gehecht [3]

  1. van een wond dat deze is gehecht
    • De oorzaak van het dodelijk ongeval was vrijdagavond nog niet bekend. De 50-jarige Palante liep woensdag een handblessure op toen een behulpzame Argentijn met een quad hem wilde helpen zijn motor weg te slepen. Hij kwam toen ten val. Ondanks zijn gehechte hand ging Palante, die niet geslapen had, toch van start in de vijfde etappe. Hij kwam echter nooit over de finish en hij werd vrijdagochtend dood langs de route aangetroffen door een servicewagen. [4] 
  2. van een persoon dat deze een bepaalde gewoonte niet makkelijk kan opgeven, verkleefd, verknocht
    • Terwijl de aan Hollandse pot gehechte Rotterdamse meiden in hun hotel voor het eerst een bordje macaroni met tomatensaus aten ("ik vond het een beetje gek smaken"), stapte er een knappe man op hen af. [5] 
     Toch zijn wij er bijzonder aan gehecht, omdat het hier ter plekke naar het leven is geschilderd, toen de vioolvirtuoos op het hoogtepunt van zijn roem in dit hotel verbleef op doorreis naar bijval en furore aan de grote vorstenhoven van Europa.[6]
  3. vastgemaakt, vastgeplakt
    • Reynders staat permanent in contact met de Waalse premier Paul Magnette en probeert hem nog voor de EU-top eind deze week te kunnen overtuigen om het verdrag te steunen. Een aan het verdrag gehechte verklaring die punten waar onrust over is moet ophelderen, wordt mogelijk nog aangescherpt. "We zullen zien." [7] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[8]

Verwijzingen