• ver·knocht·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord verknochtheid
verkleinwoord

de verknochtheidv

  1. het heel sterk aan iets gehecht zijn
     Hahaha. De held. Hahaha. Jeroeslan Lazarevitsj.Óm Pasja te verlossen van zijn bezoedelende verknochtheid aan haar, deze met wortel en tak uit te roeien en een einde te maken aan zijn kwellingen, verklaarde Lara dat ze helemaal met hem brak omdat ze niet van hem hield, maar ze huilde zo bij het uitspreken van deze verloochening dat het onmogelijk was haar te geloven.[2]
     Dat ze ondanks de bestraling en de pijn tot het eind toe bij het radiostation betrokken bleef, is tekenend voor haar verknochtheid aan het vak. Anne-Marie Davids kon niet zonder radio, net zo min als zij het zonder politiek kon stellen. Onderonsjes, wandelgangen, primeurtjes. Het waren de ingrediënten waar Davids het voor deed.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Anne-Marie Davids overleden: Tot het laatst toe nauw betrokken bij ‘haar’ Radio Hengelo” (02-01-2016), Tubantia