• Ne·der·fran·kisch
enkelvoud meervoud
naamwoord Nederfrankisch -
verkleinwoord - -

het Nederfrankischo

  1. de verzamelnaam voor een aantal West-Germaanse talen en taalvariëteiten die van het Oudnederfrankisch afstammen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Nederfrankisch Nederfrankischer -
verbogen Nederfrankische Nederfrankischere -
partitief Nederfrankisch Nederfrankischers -
  1. betrekking hebbend op het Nederfrankisch


Nederfrankisch

  1. (taal); de verzamelnaam voor een aantal West-Germaanse talen en taalvariëteiten die van het Oudnederfrankisch afstammen


Nederfrankisch

  1. (taal); de verzamelnaam voor een aantal West-Germaanse talen en taalvariëteiten die van het Oudnederfrankisch afstammen


Nederfrankisch

  1. (taal); de verzamelnaam voor een aantal West-Germaanse talen en taalvariëteiten die van het Oudnederfrankisch afstammen


Nederfrankisch

  1. (taal); de verzamelnaam voor een aantal West-Germaanse talen en taalvariëteiten die van het Oudnederfrankisch afstammen