demoniem
inwoner Canadees
vrouwelijke inwoner Canadese
bijvoeglijk Canadees
  • Ca·na·da
  enkelvoud
nominatief   Canada  
genitief   Canada's  

Canada o

  1. (toponiem: land) een soevereine staat in de noordelijke helft van Noord-Amerika
     "Haal ze snel binnen": Uit onderzoek van wetenschappelijk tijdschrift Nature bleek dat 75 procent van de Amerikaanse onderzoekers nadenkt over vertrekken naar het buitenland in reactie op Trumps beleid en bezuinigingen. Canada en de Europese Unie zijn favoriete bestemmingen.[2]
     De adrenaline gierde door mijn lijf omdat, na meer dan een jaar voorbereiding, mijn trektocht van Mexico naar Canada eindelijk begon.[3]
  1. www.nrc.nl (24 apr 2025)
  2. Bronlink geraadpleegd op 6 mei 2025 Weblink bron
    Frank Renout
    “Europa: 600 miljoen euro om Amerikaanse wetenschappers aan te trekken” (5 mei 2025), NOS
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia

Canada

  1. (toponiem: land) Canada
    «Ottawa er hovedstaden i Canada i øst til de fransktalende canadiere.»
    Ottawa is de hoofdstad van Canada in het oosten bij de Franstalige Canadezen.
    «Canada er et land i Nordamerika og der grænser op til Amerikas Forenede Stater.»
    Canada is een land in Noord-Amerika en grenst aan de Verenigde Staten van Amerika.

Canada

  1. verouderde spelling of vorm van Kanada tot 1901
(verouderd) nominatief enkelvoud van Canada
demoniem
inwoner Canadien
bijvoeglijk canadien

Canada m

  1. (toponiem: land) Canada

Canada

  1. (toponiem: land) Canada
    « 't Stoatsoofd van Canada is de keuneginne van Iengeland Elizabeth II.»
    Het staatshoofd van Canada is de koningin van Engeland Elizabeth II.