Een zwetende sportster
  • zwe·ten
  • In de betekenis van ‘transpireren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • afgeleid van zweet met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zweten
/'zʋetə(n)/
zweette
/'zʋetə/
gezweet
(gezweten) *
/ɣə'zʋet/
zwak -t


gemengd

volledig

zweten

  1. inergatief vocht uitscheiden uit de zweetklieren in de huid
    • Hij zweette hevig nadat hij een stuk hardgelopen had. 
     In Nederland is het warm, maar in Frankrijk en Spanje is het warmer, warmst. De hittegolven slaan toe in Zuid-Europa en toeristen puffen en zweten erop los. Hoe wapen je je onderweg naar je vakantiebestemming tegen de verzengende hitte? En hoe zorg je ervoor dat je koel blijft op de camping? NU.nl vroeg het enkele deskundigen.[3]
  2. overgankelijk door de huid uitscheiden
  • In de standaardtaal is zweten een volledig zwak werkwoord en is het voltooid deelwoord dus gezweet.[4] Soms wordt voor een stilistisch effect (ritme of nadruk) toch de vorm gezweten /ɣə'zʋetə(n)/ gebruikt. Zulk gebruik van alternatieve sterke vormen doet zich ook bij enkele andere van oudsher geheel zwakke werkwoorden voor.[5]
  • [2] peentjes zweten
    heel bang zijn of zich heel erg inspannen
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]