• zweet·klier
enkelvoud meervoud
naamwoord zweetklier zweetklieren
verkleinwoord zweetkliertje zweetkliertjes

de zweetklierv / m

  1. (anatomie) een klier in het lichaam dat zweet produceert.
    • De zweetklier moest tijdens het sporten hard werken. 
     Ik voelde mijn armen prikken van de zenuwen, zweetklieren die dreigden open te springen.[1]
     In zijn grijze pak ziet de gestalte er zo rustig en koel uit dat men zich onwillekeurig afvraagt of een dergelijke volmaakte verschijning wel zweetklieren, slijmvliezen en een spijsvertering heeft.[2]
  1. “Schildpadden tot in het oneindige” (2017), Gottmer  , ISBN 9789025768652
  2. “Corps delcti” (2009), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789041417480