zweetdoek
- zweet·doek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zweetdoek | zweetdoeken |
verkleinwoord | zweetdoekje | zweetdoekjes |
de zweetdoek m
- doek waarmee men het zweet van het gelaat kan deppen
- doek die om het hoofd gebonden de kaak van de overledene gesloten houdt
- ▸ Hij ziet ook de zweetdoek die rond het hoofd geknoopt was om de kaak gesloten te houden. Deze ligt niet plat zoals de zwachtels, maar opgerold op zijn plaats, daar waar zich het hoofd bevond van de overledene.[2]
- (religie) strook stof die om de linker arm van de rooms-katholieke priester werd gedragen tijdens de mis
- Het woord zweetdoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Paashomilie aartsbisschop Andrè-Joseph Léonard” (24/04/2011), De Standaard