zweterig
- zwe·te·rig
- Naamwoord van handeling van zweten met het achtervoegsel -erig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zweterig | zweteriger | zweterigst |
verbogen | zweterige | zweterigere | zweterigste |
partitief | zweterigs | zweterigers | - |
zweterig
- klam of vochtig van zweet
- De voetballers waren na de wedstrijd erg zweterig.
- heel vermoeiend; heel inspannend
- ▸ Oom Hans Olaf had met de hand ouderwetse wandlopers gemaakt in aquarelkleuren, Alice had echte kaarsjes voor de kerstboom te pakken gekregen, zelf slaagde Eric er met behulp van Het grote kookboek in om de ham zowel te koken als te paneren en in de oven te bakken, hij had eraan gedacht om de brandewijn koud te zetten, had bier en kerstbier kelderkoud bewaard in de enorme provisiekast van oudoom Sverre en eigenlijk, beseften ze allemaal in de zweterige voorbereidingen van de laatste uren, was het project je reinste waanzin.[1]
- Het woord zweterig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zweterig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be