• aan·zwe·ten

aanzweten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanzweten
zweette aan
aangezweet
(aangezweten) *
zwak -t volledig
  1. (kookkunst) overgankelijk groente (bijvoorbeeld ui) in vet of olie bakken zodanig dat ze glazig worden maar niet bruin worden
    • Bij het aanzweten van ui gebruik je een pan met een dikke bodem je laat de boter smelten maar niet bruin worden en moet je met een spatel blijven roeren. 
  • sueren = aanzweten met een deksel op de pan
  • sauteren = aanzweten zonder een deksel op de pan
  • In de standaardtaal is 'aanzweten' een zwak werkwoord en is het voltooid deelwoord dus 'aangezweet'. [1] Soms wordt voor een stilistisch effect (ritme of nadruk) toch de vorm aangezweten gebruikt. Zulk gebruik van sterke vormen doet zich ook bij enkele andere werkwoorden voor. [2]