• sau·te·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘snel bruin bakken’ voor het eerst aangetroffen in 1866 [1]
  • uit het Frans met het achtervoegsel -eren

sauteren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sauteren
sauteerde
gesauteerd
zwak -d volledig
  1. (kookkunst) bakken met boter of olie zonder bruin te laten worden in een pan zonder deksel op een wat hoger vuur lijkt veel op roerbakken
69 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[2]