sauteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van sauteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | sauteren | te sauteren | ||||||||
toekomend | zullen sauteren | te zullen sauteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gesauteerd | te hebben gesauteerd | ||||||||
toekomend | gesauteerd zullen hebben | gesauteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
sauterend | gesauteerd | ev. sauteer |
mv. verouderd sauteert |
sautere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | sauteer | sauteert | sauteert | sauteert | sauteert | sauteren | sauteren | sauteren | |||
verleden (o.v.t.) | sauteerde | sauteerde | sauteerde | sauteerde | sauteerde | sauteerden | sauteerden | sauteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal sauteren | zult/zal sauteren | zult/zal sauteren | zult sauteren | zal sauteren | zullen sauteren | zullen sauteren | zullen sauteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou sauteren | zou sauteren | zou(dt) sauteren | zoudt sauteren | zou sauteren | zouden sauteren | zouden sauteren | zouden sauteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gesauteerd | hebt gesauteerd | hebt/heeft gesauteerd | hebt gesauteerd | heeft gesauteerd | hebben gesauteerd | hebben gesauteerd | hebben gesauteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gesauteerd | had gesauteerd | had gesauteerd | hadt gesauteerd | had gesauteerd | hadden gesauteerd | hadden gesauteerd | hadden gesauteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesauteerd hebben | zal/zult gesauteerd hebben | zult/zal gesauteerd hebben | zult gesauteerd hebben | zal gesauteerd hebben | zullen gesauteerd hebben | zullen gesauteerd hebben | zullen gesauteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesauteerd hebben | zou gesauteerd hebben | zou/zoudt gesauteerd hebben | zoudt gesauteerd hebben | zou gesauteerd hebben | zouden gesauteerd hebben | zouden gesauteerd hebben | zouden gesauteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gesauteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gesauteerd | er is gesauteerd | |||||||||
verleden | er werd gesauteerd | er was gesauteerd | |||||||||
toekomend | er zal gesauteerd worden | er zal gesauteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gesauteerd worden | er zou gesauteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gesauteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gesauteerd worden | gesauteerd te worden | ||||||||
toekomend | gesauteerd zullen worden | gesauteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gesauteerd zijn | gesauteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gesauteerd zullen zijn | gesauteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gesauteerd | wordt gesauteerd | wordt gesauteerd | wordt gesauteerd | wordt gesauteerd | worden gesauteerd | worden gesauteerd | worden gesauteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gesauteerd | werd gesauteerd | werd gesauteerd | werdt gesauteerd | werd gesauteerd | werden gesauteerd | werden gesauteerd | werden gesauteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gesauteerd worden | zult gesauteerd worden | zult gesauteerd worden | zult gesauteerd worden | zal gesauteerd worden | zullen gesauteerd worden | zullen gesauteerd worden | zullen gesauteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gesauteerd worden | zou gesauteerd worden | zou/zoudt gesauteerd worden | zoudt gesauteerd worden | zou gesauteerd worden | zouden gesauteerd worden | zouden gesauteerd worden | zouden gesauteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gesauteerd | bent gesauteerd | bent/is gesauteerd | zijt gesauteerd | is gesauteerd | zijn gesauteerd | zijn gesauteerd | zijn gesauteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gesauteerd | was gesauteerd | was gesauteerd | waart gesauteerd | was gesauteerd | waren gesauteerd | waren gesauteerd | waren gesauteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesauteerd zijn | zult gesauteerd zijn | zult gesauteerd zijn | zult gesauteerd zijn | zal gesauteerd zijn | zullen gesauteerd zijn | zullen gesauteerd zijn | zullen gesauteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesauteerd zijn | zou gesauteerd zijn | zou/zoudt gesauteerd zijn | zoudt gesauteerd zijn | zou gesauteerd zijn | zouden gesauteerd zijn | zouden gesauteerd zijn | zouden gesauteerd zijn |