aanzweten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanzweten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanzweten | aan te zweten | ||||||
toekomend | zullen aanzweten aan zullen zweten |
te zullen aanzweten aan te zullen zweten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben, zijn aangezweet/ aangezweten? | te hebben, zijn aangezweet/ aangezweten? | ||||||
toekomend | aangezweet/ aangezweten? zullen hebben, zijn | aangezweet/ aangezweten? te zullen hebben, zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aanzwetend | aangezweet/ aangezweten? | ev. zweet aan |
mv. verouderd zweet aan |
zwete aan (bijzin) aanzwete | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zweet aan | zweet aan | zweet aan | zweet aan | zweet aan | zweten aan | zweten aan | zweten aan | |
verleden (o.v.t.) | zweette aan | zweette aan | zweette aan | zweette aan | zweette aan | zweetten aan | zweetten aan | zweetten aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanzweten | zult/zal aanzweten | zult/zal aanzweten | zult aanzweten | zal aanzweten | zullen aanzweten | zullen aanzweten | zullen aanzweten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanzweten | zou aanzweten | zou(dt) aanzweten | zoudt aanzweten | zou aanzweten | zouden aanzweten | zouden aanzweten | zouden aanzweten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aanzweet | aanzweet | aanzweet | aanzweet | aanzweet | aanzweten | aanzweten | aanzweten | |
verleden (o.v.t.) | aanzweette | aanzweette | aanzweette | aanzweette | aanzweette | aanzweetten | aanzweetten | aanzweetten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanzweten aan zal zweten |
zult/zal aanzweten aan zult/zal zweten |
zult/zal aanzweten aan zult/zal zweten |
zult aanzweten aan zult zweten |
zal aanzweten aan zal zweten |
zullen aanzweten aan zullen zweten |
zullen aanzweten aan zullen zweten |
zullen aanzweten aan zullen zweten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanzweten aan zou zweten |
zou aanzweten aan zou zweten |
zou(dt) aanzweten aan zou(dt) zweten |
zoudt aanzweten aan zoudt zweten |
zou aanzweten aan zou zweten |
zouden aanzweten aan zouden zweten |
zouden aanzweten aan zouden zweten |
zouden aanzweten aan zouden zweten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |