zwartmaken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van zwartmaken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zwartmaken | zwart te maken | ||||||||
toekomend | zullen zwartmaken zwart zullen maken |
te zullen zwartmaken zwart te zullen maken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben zwartgemaakt | te hebben zwartgemaakt | ||||||||
toekomend | zwartgemaakt zullen hebben | zwartgemaakt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
zwartmakend | zwartgemaakt | ev. maak zwart |
mv. verouderd maakt zwart |
make zwart (bijzin) zwartmake | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | maak zwart | maakt zwart | maakt zwart | maakt zwart | maakt zwart | maken zwart | maken zwart | maken zwart | |||
verleden (o.v.t.) | maakte zwart | maakte zwart | maakte zwart | maakte zwart | maakte zwart | maakten zwart | maakten zwart | maakten zwart | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal zwartmaken | zult/zal zwartmaken | zult/zal zwartmaken | zult zwartmaken | zal zwartmaken | zullen zwartmaken | zullen zwartmaken | zullen zwartmaken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zwartmaken | zou zwartmaken | zou(dt) zwartmaken | zoudt zwartmaken | zou zwartmaken | zouden zwartmaken | zouden zwartmaken | zouden zwartmaken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | zwartmaak | zwartmaakt | zwartmaakt | zwartmaakt | zwartmaakt | zwartmaken | zwartmaken | zwartmaken | |||
verleden (o.v.t.) | zwartmaakte | zwartmaakte | zwartmaakte | zwartmaakte | zwartmaakte | zwartmaakten | zwartmaakten | zwartmaakten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal zwartmaken zwart zal maken |
zult/zal zwartmaken zwart zult/zal maken |
zult/zal zwartmaken zwart zult/zal maken |
zult zwartmaken zwart zult maken |
zal zwartmaken zwart zal maken |
zullen zwartmaken zwart zullen maken |
zullen zwartmaken zwart zullen maken |
zullen zwartmaken zwart zullen maken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zwartmaken zwart zou maken |
zou zwartmaken zwart zou maken |
zou(dt) zwartmaken zwart zou(dt) maken |
zoudt zwartmaken zwart zoudt maken |
zou zwartmaken zwart zou maken |
zouden zwartmaken zwart zouden maken |
zouden zwartmaken zwart zouden maken |
zouden zwartmaken zwart zouden maken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb zwartgemaakt | hebt zwartgemaakt | hebt/heeft zwartgemaakt | hebt zwartgemaakt | heeft zwartgemaakt | hebben zwartgemaakt | hebben zwartgemaakt | hebben zwartgemaakt | |||
verleden (v.v.t.) | had zwartgemaakt | had zwartgemaakt | had zwartgemaakt | hadt zwartgemaakt | had zwartgemaakt | hadden zwartgemaakt | hadden zwartgemaakt | hadden zwartgemaakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal zwartgemaakt hebben | zal/zult zwartgemaakt hebben | zult/zal zwartgemaakt hebben | zult zwartgemaakt hebben | zal zwartgemaakt hebben | zullen zwartgemaakt hebben | zullen zwartgemaakt hebben | zullen zwartgemaakt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou zwartgemaakt hebben | zou zwartgemaakt hebben | zou/zoudt zwartgemaakt hebben | zoudt zwartgemaakt hebben | zou zwartgemaakt hebben | zouden zwartgemaakt hebben | zouden zwartgemaakt hebben | zouden zwartgemaakt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm zwartgemaakt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt zwartgemaakt | er is zwartgemaakt | |||||||||
verleden | er werd zwartgemaakt | er was zwartgemaakt | |||||||||
toekomend | er zal zwartgemaakt worden | er zal zwartgemaakt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou zwartgemaakt worden | er zou zwartgemaakt zijn | |||||||||
lijdende vorm zwartgemaakt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zwartgemaakt worden | zwartgemaakt te worden | ||||||||
toekomend | zwartgemaakt zullen worden | zwartgemaakt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | zwartgemaakt zijn | zwartgemaakt te zijn | ||||||||
toekomend | zwartgemaakt zullen zijn | zwartgemaakt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word zwartgemaakt | wordt zwartgemaakt | wordt zwartgemaakt | wordt zwartgemaakt | wordt zwartgemaakt | worden zwartgemaakt | worden zwartgemaakt | worden zwartgemaakt | |||
verleden (o.v.t.) | werd zwartgemaakt | werd zwartgemaakt | werd zwartgemaakt | werdt zwartgemaakt | werd zwartgemaakt | werden zwartgemaakt | werden zwartgemaakt | werden zwartgemaakt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal zwartgemaakt worden | zult zwartgemaakt worden | zult zwartgemaakt worden | zult zwartgemaakt worden | zal zwartgemaakt worden | zullen zwartgemaakt worden | zullen zwartgemaakt worden | zullen zwartgemaakt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zwartgemaakt worden | zou zwartgemaakt worden | zou/zoudt zwartgemaakt worden | zoudt zwartgemaakt worden | zou zwartgemaakt worden | zouden zwartgemaakt worden | zouden zwartgemaakt worden | zouden zwartgemaakt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben zwartgemaakt | bent zwartgemaakt | bent/is zwartgemaakt | zijt zwartgemaakt | is zwartgemaakt | zijn zwartgemaakt | zijn zwartgemaakt | zijn zwartgemaakt | |||
verleden (v.v.t.) | was zwartgemaakt | was zwartgemaakt | was zwartgemaakt | waart zwartgemaakt | was zwartgemaakt | waren zwartgemaakt | waren zwartgemaakt | waren zwartgemaakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal zwartgemaakt zijn | zult zwartgemaakt zijn | zult zwartgemaakt zijn | zult zwartgemaakt zijn | zal zwartgemaakt zijn | zullen zwartgemaakt zijn | zullen zwartgemaakt zijn | zullen zwartgemaakt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou zwartgemaakt zijn | zou zwartgemaakt zijn | zou/zoudt zwartgemaakt zijn | zoudt zwartgemaakt zijn | zou zwartgemaakt zijn | zouden zwartgemaakt zijn | zouden zwartgemaakt zijn | zouden zwartgemaakt zijn |