• zwart·ma·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zwartmaken
maakte zwart
zwartgemaakt
zwak -t volledig

zwartmaken

  1. overgankelijk iemand van laakbare daden beschuldigen
    • De koningin heeft nog nooit iemand zwartgemaakt. 
     Woensdag trad Obama voor het eerst publiekelijk naar buiten als elder statesman. In een Zoom-verbinding met niet-witte jongeren sloeg hij een volstrekt andere toon aan dan Trump, die zich vooral heeft beperkt tot dreigementen en het zwartmaken van betogers als links tuig.[1]
     Op vrijdag had Morton Leo zwartgemaakt omdat hij hen in de steek zou hebben gelaten, niet andersom.[2]
  2. met verf een zwarte kleur geven
     ) Ze observeerde hen en af en toe keken zij haar kant op, en de blikken in hun zwartgemaakte ogen vielen niet te begrijpen.[3]
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]
  1.   Weblink bron
    Theo Koelé
    “De maat is vol, Obama keert zich tegen zijn opvolger Trump” (4 juni 2020), de Volkskrant
  2. Amanda Block
    “De verloren verteller” (2021), The house of books, ISBN 9789044363647
  3. Jesse Ball
    “Het duikersspel” (2020), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021417974
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be