zijig
- zij·ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zijig | zijiger | zijigst |
verbogen | zijige | zijigere | zijigste |
partitief | zijigs | zijigers | - |
zijig [1]
- al te zoetsappig; al te lieflijk
- ▸ Als echte patjepeeërs zitten ze nu in hun fauteuil, zijig, alsof ze deze quasi-intellectuele test als goudenmedaillewinnaar hebben afgerond en zich een cappuccinootje of zelfs een whisky’tje toegeëigend hebben.[2]
- ▸ De kans lijkt echter groter dat het effectieve maar wat zijige Green Book - over de vriendschap tussen een donkere pianist en zijn racistische blanke chauffeur - de prijs voor beste film van het jaar gaat krijgen.[3]
- Het woord zijig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zijig" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Groot HEN-dictee voor goed doel” (24-05-2012), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Oscaruitreiking zal geen grote winnaar kennen” (17 feb. 2019), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be