zaligen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van zaligen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zaligen | te zaligen | ||||||||
toekomend | zullen zaligen | te zullen zaligen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gezaligd | te hebben gezaligd | ||||||||
toekomend | gezaligd zullen hebben | gezaligd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
zaligend | gezaligd | ev. zalig |
mv. verouderd zaligt |
zalige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | zalig | zaligt | zaligt | zaligt | zaligt | zaligen | zaligen | zaligen | |||
verleden (o.v.t.) | zaligde | zaligde | zaligde | zaligde | zaligde | zaligden | zaligden | zaligden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal zaligen | zult/zal zaligen | zult/zal zaligen | zult zaligen | zal zaligen | zullen zaligen | zullen zaligen | zullen zaligen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zaligen | zou zaligen | zou(dt) zaligen | zoudt zaligen | zou zaligen | zouden zaligen | zouden zaligen | zouden zaligen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gezaligd | hebt gezaligd | hebt/heeft gezaligd | hebt gezaligd | heeft gezaligd | hebben gezaligd | hebben gezaligd | hebben gezaligd | |||
verleden (v.v.t.) | had gezaligd | had gezaligd | had gezaligd | hadt gezaligd | had gezaligd | hadden gezaligd | hadden gezaligd | hadden gezaligd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gezaligd hebben | zal/zult gezaligd hebben | zult/zal gezaligd hebben | zult gezaligd hebben | zal gezaligd hebben | zullen gezaligd hebben | zullen gezaligd hebben | zullen gezaligd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gezaligd hebben | zou gezaligd hebben | zou/zoudt gezaligd hebben | zoudt gezaligd hebben | zou gezaligd hebben | zouden gezaligd hebben | zouden gezaligd hebben | zouden gezaligd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gezaligd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gezaligd | er is gezaligd | |||||||||
verleden | er werd gezaligd | er was gezaligd | |||||||||
toekomend | er zal gezaligd worden | er zal gezaligd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gezaligd worden | er zou gezaligd zijn | |||||||||
lijdende vorm gezaligd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gezaligd worden | gezaligd te worden | ||||||||
toekomend | gezaligd zullen worden | gezaligd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gezaligd zijn | gezaligd te zijn | ||||||||
toekomend | gezaligd zullen zijn | gezaligd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gezaligd | wordt gezaligd | wordt gezaligd | wordt gezaligd | wordt gezaligd | worden gezaligd | worden gezaligd | worden gezaligd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gezaligd | werd gezaligd | werd gezaligd | werdt gezaligd | werd gezaligd | werden gezaligd | werden gezaligd | werden gezaligd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gezaligd worden | zult gezaligd worden | zult gezaligd worden | zult gezaligd worden | zal gezaligd worden | zullen gezaligd worden | zullen gezaligd worden | zullen gezaligd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gezaligd worden | zou gezaligd worden | zou/zoudt gezaligd worden | zoudt gezaligd worden | zou gezaligd worden | zouden gezaligd worden | zouden gezaligd worden | zouden gezaligd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gezaligd | bent gezaligd | bent/is gezaligd | zijt gezaligd | is gezaligd | zijn gezaligd | zijn gezaligd | zijn gezaligd | |||
verleden (v.v.t.) | was gezaligd | was gezaligd | was gezaligd | waart gezaligd | was gezaligd | waren gezaligd | waren gezaligd | waren gezaligd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gezaligd zijn | zult gezaligd zijn | zult gezaligd zijn | zult gezaligd zijn | zal gezaligd zijn | zullen gezaligd zijn | zullen gezaligd zijn | zullen gezaligd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gezaligd zijn | zou gezaligd zijn | zou/zoudt gezaligd zijn | zoudt gezaligd zijn | zou gezaligd zijn | zouden gezaligd zijn | zouden gezaligd zijn | zouden gezaligd zijn |