zaligde
- za·lig·de
vervoeging van |
---|
zaligen |
zaligde
- enkelvoud verleden tijd van zaligen
- Ik zaligde.
- Jij zaligde.
- Hij, zij, het zaligde.
- Ik zaligde.
- Het woord zaligde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
zaligen |
zaligde