wolfsklauw
- Geluid: wolfsklauw (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwɔləfsˌklɑu / (2 of 3 lettergrepen)
- wolfs·klauw
- samenstelling van wolf zn en klauw zn met het invoegsel -s- , in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in 1543 [1][2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wolfsklauw | wolfsklauwen |
verkleinwoord | wolfsklauwtje | wolfsklauwtjes |
- (wolfsklauwachtigen) sporenplant van het geslacht Lycopodium
- (zoötomie) vijfde teen van een hondenpoot
-
1. Een wolksklauw (Lycopodium annotinum)
-
2. Bij D de wolksklauw van een hondenpoot.
- [1] alpenwolfsklauw, boswolfsklauw, dennenwolfsklauw, kleine wolfsklauw, moeraswolfsklauw, vlakke wolfsklauw
1. sporenplant van het geslacht Lycopodium
- Het woord wolfsklauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wolfsklauw" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [1] wolfsklauw in het Nederlands Soortenregister N
- [1] wolfsklauw op Wikidata
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ wolfsklauw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "wolfsklauw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be