Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wand·been
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wandbeen wandbeenderen
wandbenen
verkleinwoord wandbeentje wandbeentjes

Zelfstandig naamwoord

het wandbeeno (zie afbeelding: regio tmp)

  1. (anatomie) één van de beenderen van de schedel
    • Op de afbeelding was het wandbeen duidelijk te zien. 
Synoniemen
  • (wetenschappelijk) os parietale
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

32 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be