neusbeen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- neus·been
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | neusbeen | neusbeenderen neusbenen |
verkleinwoord | neusbeentje | neusbeentjes |
Zelfstandig naamwoord
neusbeen o
- (anatomie) één van de beenderen van de schedel, midden in het gelaat
- De kogel raakte het neusbeen.
- ▸ Uit het julinummer citeer ik het antwoord op de vraag: „Wat moet ik doen als ik een bloedneus heb?’’ Jasper Rebel, arts van de Spoedeisende Hulp: „Ga rustig zitten en snuit uw neus zodat eventuele bloedpropjes eruit zijn. Houd uw hoofd licht voorover en knijp dan uw neus dicht, vlak onder het hard aanvoelende neusbeen. Adem rustig door de mond. Blijf zo minstens 20 minuten zitten met uw neus dichtgeknepen.”[2]
Vertalingen
1. één van de beenderen van de schedel
Gangbaarheid
- Het woord neusbeen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Frits Abrahams“Medische tips” (9 oktober 2015) op nrc.nl