[1] videofilm gemaakt van foto's
 
[2] videoband
  • vi·deo·film
enkelvoud meervoud
naamwoord videofilm videofilms
verkleinwoord videofilmpje videofilmpjes

de videofilmm

  1. film gemaakt met een videocamera in plaats van een filmcamera
    • Tijdens het proces werd ook een videofilm afgedraaid. G. staat daar naast een busje, waar hij net de Engelse grens mee is gepasseerd. De cameraman voorziet de video van vrolijk commentaar: ,,Daar is Frank, al jarenlang een hardwerkende jongen in de groenvoorziening. En zelfs hier laten ze ‘m gaan. Hep-ie weer mazzel. Ik ga ook bij de groenvoorziening: lam achter het stuur, drugs in de auto en je mag gewoon doorrijden”[1] 
    • RKC zal de campagne begin volgende week met een videofilm op de eigen website lanceren.[2] 
  2. band waarop men een videofilm vastlegt
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]


  • IPA: /vɪdɛɔfilm/
  • vi·deo·film
  • Samenstelling van de zelfstandige naamwoorden video en film

videofilm monbezield

  1. videofilm; een film gemaakt en gedistribueerd op videocassettes