Vermenigvuldiging, het product van 18 en 24
  • ver·me·nig·vul·di·gen
  • In de betekenis van ‘een getal zo vaak nemen als door een ander is aangegeven’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
  • Afgeleid van menigvuldig met het voorvoegsel ver-.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vermenigvuldigen
vermenigvuldigde
vermenigvuldigd
zwak -d volledig

vermenigvuldigen

  1. (wiskunde) het herhaald optellen van een getal; een rekenkundige bewerking waarvan de uitkomst het product wordt genoemd
    • Het vermenigvuldigen van twee met drie geeft als resultaat zes. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]