• vast·leg·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vastleggen
legde vast
vastgelegd
zwak -d volledig

vastleggen

  1. overgankelijk bewaren van gegevens
    • Hij had het ongeluk op film vastgelegd. 
    • Juultje moest in het begin wel wennen dat ik altijd mijn camera bij me heb en alles vastleg, maar inmiddels heeft ook zij haar eigen kanaal.” [1] 
  2. overgankelijk ervoor zorgen dat iets vastzit aan iets anders
    • Je kunt de hond beter vastleggen voordat je de winkel ingaat. 
  3. overgankelijk zorgen dat ergens zekerheid over bestaat
     Schouten wilde vastleggen dat vee minder eiwitrijk voedsel zou eten, wat zou leiden tot een lagere stikstofuitstoot.[2]
  4. wederkerend een contract aangaan
    • De jonge voetballer had zich vastgelegd om de komende tien jaar bij de profclub te blijven. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Trouw Babette Rijkhoff– 12:14, 31 maart 2018 Het succes van de familievloggers: 'We hebben een tijdje met de gordijnen dicht geleefd'
  2.   Weblink bron
    Milo van Bokkum
    “Kabinet trekt bij nieuwe stikstofwet miljard extra uit om bouwprojecten door te laten gaan” (13 oktober 2020) op nrc.nl  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be