• be·pa·len
  • In de betekenis van ‘vaststellen’ voor het eerst aangetroffen in 1704 [1]
  • afgeleid van paal met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bepalen
bepaalde
bepaald
zwak -d volledig

bepalen [3]

  1. overgankelijk met palen afzetten
  2. overgankelijk vaststellen, voorschrijven, regelen
    • Ik heb de afstand tot Groningen bepaald. 
  3. overgankelijk beslissend beïnvloeden
    • Iedereen mag meepraten, maar de arts is toch degene die bepaalt wat er gebeurd. 
     Nu moet blijken of de aanstormende knapen mannen zijn geworden en de grote mannen grote mannen zijn gebleven. Het is veelzeggend dat Vincenzo Nibali, zonder twijfel behorend tot de laatste categorie, pas hierna bepaalt of hij vol voor het geel in Parijs gaat of dat hij voortaan mikt op ritwinst.[4]
     Eerst reisgidsen halen, dan thuis de bestemming bepalen, om ten slotte op het reisbureau voor de reis te betalen. Alles liep op rolletjes.[5]
  4. zijn aandacht ~ op iets: beperken, richten
    • Hij bepaalt zijn aandacht op de hoofdzaak, details laat hij aan zijn personeel over. 
  5. zich ~ tot: zich beperken tot
    • Laten we niet in details treden, maar ons bepalen tot de hoofdzaak. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]