• re·cord
enkelvoud meervoud
naamwoord record records
verkleinwoord recordje recordjes

record o

  1. (sport) beste prestatie
  2. versterkend voorvoegsel (figuurlijk) als eerste deel van een samenstelling dat aangeeft dat het tweede deel ver boven een verwacht niveau ligt
  3. (informatica) hoeveelheid bij elkaar behorende gegevens, beschouwd als een logische eenheid (entiteit)
  • Off the record
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]