urineren
- uri·ne·ren
- Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘wateren’ voor het eerst aangetroffen in 1595 [1]
- afgeleid van het Franse uriner (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
urineren |
urineerde |
geürineerd |
zwak -d | volledig |
urineren
- inergatief het via de blaas lozen van lichamelijke afvalstoffen in de vorm van vloeistof
1. het via de blaas lozen van lichamelijke afvalstoffen in de vorm van vloeistof
- Het woord urineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "urineren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "urineren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ urineren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be