tweehonderdvijfenveertig

Nederlands

       
0 2 4 5
tweehonderdvijfenveertig,
op een abacus
Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·hon·derd·vijf·en·veer·tig
Woordherkomst en -opbouw

Hoofdtelwoord

tweehonderdvijfenveertig

  1. "245", het getal tussen tweehonderdvierenveertig en tweehonderdzesenveertig, tweehonderd plus vijfenveertig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderdvijfenveertig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderdvijfenveertig van het grootste hotel. 
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderdvijfenveertig" ht als linkerdeel

Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderdvijfenveertig tweehonderdvijfenveertigs
verkleinwoord tweehonderdvijfenveertigje tweehonderdvijfenveertigjes

Zelfstandig naamwoord

tweehonderdvijfenveertig v / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 245 is aangeduid
    • Als jij tweehonderdvijfenveertig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

tweehonderdvijfenveertig mv

  1. groep van 245 eenheden
    • Die tweehonderdvijfenveertig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden. 

Gangbaarheid