tutu
- tu·tu
- van Frans tutu, in de betekenis van ‘rokje van danseres’ voor het eerst aangetroffen in 1899 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tutu | tutu's |
verkleinwoord | tutuutje | tutuutjes |
de tutu m
- (kleding) toneelkostuum dat bestaat uit een rok in tule en een nauw aansluitend lijfje, vooral gedragen door ballerina's
- Steffs favoriete kleding was een blauwe tutu
- Het woord tutu staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tutu" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tutu" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tutu op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
tutu m
- tutu, rokje voor danseressen
- (spreektaal) aars, poepgat [1]
- (spreektaal) kuttenkop, troela [1]
- (spreektaal) druivennat [1]
tutu
- IPA: /tʊtʊ/
- tu·tu
tutu o
- (kleding) tutu; toneelkostuum dat bestaat uit een rok in tule en een nauw aansluitend lijfje, vooral gedragen door ballerina's
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | tutu | tutu |
genitief | tutu | tutu |
datief | tutu | tutu |
accusatief | tutu | tutu |
vocatief | tutu | tutu |
locatief | tutu | tutu |
instrumentalis | tutu | tutu |
tutu
- (dialect: West-Boheems) deze; vrouwelijk accusatief enkelvoud van tuten