treffen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van treffen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | treffen | te treffen | ||||||||
toekomend | zullen treffen | te zullen treffen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben getroffen | te hebben getroffen | ||||||||
toekomend | getroffen zullen hebben | getroffen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
treffend | getroffen | ev. tref |
mv. verouderd treft |
treffe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | tref | treft | treft | treft | treft | treffen | treffen | treffen | |||
verleden (o.v.t.) | trof | trof | trof | troft | trof | troffen | troffen | troffen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal treffen | zult/zal treffen | zult/zal treffen | zult treffen | zal treffen | zullen treffen | zullen treffen | zullen treffen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou treffen | zou treffen | zou(dt) treffen | zoudt treffen | zou treffen | zouden treffen | zouden treffen | zouden treffen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb getroffen | hebt getroffen | hebt/heeft getroffen | hebt getroffen | heeft getroffen | hebben getroffen | hebben getroffen | hebben getroffen | |||
verleden (v.v.t.) | had getroffen | had getroffen | had getroffen | hadt getroffen | had getroffen | hadden getroffen | hadden getroffen | hadden getroffen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal getroffen hebben | zal/zult getroffen hebben | zult/zal getroffen hebben | zult getroffen hebben | zal getroffen hebben | zullen getroffen hebben | zullen getroffen hebben | zullen getroffen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou getroffen hebben | zou getroffen hebben | zou/zoudt getroffen hebben | zoudt getroffen hebben | zou getroffen hebben | zouden getroffen hebben | zouden getroffen hebben | zouden getroffen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm getroffen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt getroffen | er is getroffen | |||||||||
verleden | er werd getroffen | er was getroffen | |||||||||
toekomend | er zal getroffen worden | er zal getroffen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou getroffen worden | er zou getroffen zijn | |||||||||
lijdende vorm getroffen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | getroffen worden | getroffen te worden | ||||||||
toekomend | getroffen zullen worden | getroffen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | getroffen zijn | getroffen te zijn | ||||||||
toekomend | getroffen zullen zijn | getroffen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word getroffen | wordt getroffen | wordt getroffen | wordt getroffen | wordt getroffen | worden getroffen | worden getroffen | worden getroffen | |||
verleden (o.v.t.) | werd getroffen | werd getroffen | werd getroffen | werdt getroffen | werd getroffen | werden getroffen | werden getroffen | werden getroffen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal getroffen worden | zult getroffen worden | zult getroffen worden | zult getroffen worden | zal getroffen worden | zullen getroffen worden | zullen getroffen worden | zullen getroffen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou getroffen worden | zou getroffen worden | zou/zoudt getroffen worden | zoudt getroffen worden | zou getroffen worden | zouden getroffen worden | zouden getroffen worden | zouden getroffen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben getroffen | bent getroffen | bent/is getroffen | zijt getroffen | is getroffen | zijn getroffen | zijn getroffen | zijn getroffen | |||
verleden (v.v.t.) | was getroffen | was getroffen | was getroffen | waart getroffen | was getroffen | waren getroffen | waren getroffen | waren getroffen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal getroffen zijn | zult getroffen zijn | zult getroffen zijn | zult getroffen zijn | zal getroffen zijn | zullen getroffen zijn | zullen getroffen zijn | zullen getroffen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou getroffen zijn | zou getroffen zijn | zou/zoudt getroffen zijn | zoudt getroffen zijn | zou getroffen zijn | zouden getroffen zijn | zouden getroffen zijn | zouden getroffen zijn |