troffen
- trof·fen
vervoeging van |
---|
treffen |
troffen
- meervoud verleden tijd van treffen
- Wij troffen.
- Jullie troffen.
- Zij troffen.
- Wij troffen.
- Het woord troffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
treffen |
troffen