• treft
vervoeging van
treffen

treft

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treffen
    • Jij treft. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treffen
    • Hij treft. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van treffen
    • Treft! 


  • treft

treft

  1. voltooid deelwoord van treffa

treft

  1. voltooid deelwoord van treffe