• trof
vervoeging van
treffen

trof

  1. enkelvoud verleden tijd van treffen
    • Ik trof. 
    • Jij trof. 
    • Hij, zij, het trof. 
81 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be