trapas met cranks, pedalen en voorste kettingblad
  • trap·as
enkelvoud meervoud
naamwoord trapas trapassen
verkleinwoord

de trapasv / m

  1. (techniek) deel van een fiets waaraan de trappers zijn bevestigd d.m.v. de cranks en het voorste kettingblad
    • ‘Wat wij als trainers zo veel mogelijk proberen te doen, is iemands conditie omzetten in objectieve data’, begint Wim Van Hoolst. Hoeveel kracht moet iemand leveren om een bepaalde prestatie te leveren? Dat is de hamvraag. Het toverwoord blijkt vermogen te zijn. ‘Op de fiets van iedere profrenner hangt een vermogensmeter’, vertelt Van Hoolst. ‘Meestal zitten die op de trapas of de pedalen. Vermogensmeters zijn sensoren die de kracht meten die de renners uitoefenen. Die kracht wordt vermenigvuldigd met de trapfrequentie, waarna de renner op zijn computer zijn geleverde vermogen, uitgedrukt in wattage, ziet.’[2] 
    • Bij fietsendiefstal is het altijd van belang om aangifte te doen bij de politie. Bij aangifte vraagt de politie naar het framenummer van de fiets, zonder dit nummer is de kans klein dat de fiets teruggevonden wordt. Meestal is dit nummer te vinden in de buurt van de trapas van de fiets. Fietsen zonder framenummer kunnen vrijdag een gratis framenummer krijgen.[3] 
    • Lang bleef de ideale kasseienmachine een flauw gemodificeerde racefiets: een wat langere wielbasis en een iets dieper liggend zwaartepunt – de trapas.[4] 
52 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 20 JULI 2017
  3. Tubantia 17-OKTOBER-2017
  4. NRC Peter Winnen 11 april 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


trapas

  1. blunder; een situatie waarbij iemand zich schaamt voor wat hij deed


  • tra·pas
  • Afgeleid van het bijvoeglijke naamwoord trapný

trapas monbezield

  1. blunder; een situatie waarbij iemand zich schaamt voor wat hij deed